Februari 2020

30-01-2020

De komende maanden volgen eerder op mijn oude website gepubliceerde verhalen van vier oud-spelers van SC Veendam en eveneens ex-werknemers van DWM/Avebe, te weten: Piet de Vries, Hemmo Kerkhof, Henk Georg en Henk Wollerich. Waarom? Omdat vorig jaar het aardappelzetmeelconcern haar 100-jarig bestaan vierde en het predicaat ‘Koninklijk’ ontving. Ik sprak deze voormalige voetballers in 2010 in voorbereiding op mijn boek ‘De fabriek van mijn vader.’ Mijn zoektocht naar voormalige SC Veendamspelers die ook iets gehad hebben met Avebe/DWM is trouwens nog niet helemaal voltooid. Graag zou ik nog in contact komen met Hans Ooft en Paul Amara.

Hemmo Kerkhof

Begin februari 2010 bel ik met Hemmo Kerkhof (Winschoten, 8 februari 1946) die ’s winters resideert in Harderwijk.

‘We hebben inderdaad een huisje in Zuid-Frankrijk. Het is een zomerhuisje hoor, waardoor het aan het eind van de zomer toch al wat kil begint aan te voelen. Daarom kunnen we ’s winters net zo goed terug naar Nederland gaan. Ja, ik weet dat de meesten het andersom doen, maar wij vinden het prima zo. Eind maart gaan we weer richting de Middellandse Zee en relaxen daar tot eind oktober. Geweldig.’

‘Ik kwam inderdaad via de voetballerij bij DWM/Avebe terecht. In 1964 kwam ik als 16-17 jarige van de Mulo en zocht werk. Voetballen deed ik bij Nieuweschans, maar Bart Nijland kwam met mij onderhandelen over een contract bij Veendam. Omdat ik werkzoekende was, kon hij een baan regelen bij DWM. Achter het voormalig hoofdkantoor aan het Beneden Oosterdiep kon ik op het laboratorium aan de slag.’

Hemmo Kerkhof

Hemmo Kerkhof: 'Het was een aardig zakcentje.' (foto uit archief Jan Blijham)

‘Het grappige was dat R.T. Roelofs precies zicht had op ons kantoor. Hij kon dus exact in de gaten houden wat wij uitspookten. Omdat het een eerlijke en rechtdoorzee man was, moest ik een keer bij hem op het appel verschijnen. Hadden we wat ‘rotzooi’ getrapt. Daar hield-ie dus niet van. Maar op het lab probeerden we allerlei dingen te ontdekken, zoals lijmen, wat we dan in het ‘groot’ op de fabriek gingen uitproberen. Zo werkte ik een tijdje op de fabriek. Reinders, Siepel en Potze zijn een paar namen die ik mij kan herinneren. Nee, ik weet niets van het feit dat ik niet te veel mocht doen omdat ik voetballer was. Wel was ik vaak een keer weg omdat ik voor het Nederlands jeugdteam en het nationale militaire elftal uitkwam. Daar kreeg ik gewoon vrij voor. Wat mij het meest is bijgebleven van mijn korte periode bij DWM? Dat is mijn vrouw. Ja, ik heb haar leren kennen op het laboratorium. Zo verwonderlijk is dat toch ook niet? Volgens mij ontstaan er wel meer relaties op het werk. Nee, in 1966 ging ik in militaire dienst en ben daar gebleven. Ik denk dat ik een jaar of dertien betaald voetbal heb gespeeld.’

‘Vanwege knieproblemen moest ik, net nadat de ‘splitsing’ tussen profs en amateurs had plaatsgevonden, in 1975 stoppen. Intussen loop ik met een prothese, een nieuwe knie, weer als een kievit. Ja, het schijnt dat ik de meeste wedstrijden in de ‘betaalde’ hoofdmacht van Veendam heb gespeeld. Het precieze aantal ben ik kwijt. O, is het 349 caps? Wacht maar, ik zoek het wel even op. Kort erop geeft hij het antwoord. Het zijn er 346. Heeft iemand ergens nog drie wedstrijden op kunnen duikelen? Oh.’

‘Ik weet niet of je mij nu daarom de titel ‘Mister Veendam’ kunt geven. Daarvoor kom ik nu nog te weinig in Veendam. Ja, op afstand volg ik de club. Ze zitten weer eens in financieel zwaar weer hè? Maar als ze wat betreft het geld een stapje terug doen, zie ik het wel weer goed komen. Wat ik destijds verdiende? Volgens mij kregen we vijf gulden voor een training. En op jaarbasis incasseerde ik niet meer dan 10.000 gulden. Inderdaad, het was een aardig zakcentje.’

RCH-Veendam

Foto genomen voorafgaand aan de wedstrijd RCH-Veendam op 7 september 1969. Uitslag: 2-0. (Foto uit archief Jan Blijham)

Volgende maand het korte verhaal van Henk Georg.